-
1 frequent
adj. vaak, regelmatig; normaal; dagelijks, op vaste tijd--------v. regelmatig/vaak bezoeken, ergens vaak zijnfrequent1[ frie:kwənt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 frequent ⇒ herhaaldelijk/vaak voorkomend, veelvuldig♦voorbeelden:————————frequent21 frequenteren ⇒ regelmatig/vaak bezoeken -
2 frequentness
n. vaak voorkomend, regelmatig voorkomend -
3 usité
-
4 familiar
adj. gewoon, vaak voorkomend; kundig, bedreven; verwant; bekend; open, onofficieel; tam, getemd; familiaar--------n. vriend, kennis; gevolg van de pausfamiliar1[ fəmilliə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boezemvriend(in) ⇒ intimus, intima————————familiar21 vertrouwd ⇒ bekend, gewoon3 informeel ⇒ ongedwongen, gemeenzaam4 vrijpostig ⇒ familiair, gemeenzaam♦voorbeelden:doesn't that look familiar to you? • komt dat je niet bekend voor? -
5 popularity
n. sympatie; gaarne gezien; geaccepteerd zijn; vaak voorkomend; populariteit[ popjoelærətie] -
6 prevalent
-
7 rife
adj. heersend (van ziekten); wemelen van, vol zijn van♦voorbeelden: -
8 rifely
adv. algemeen, wijdverbreid, vaak voorkomend, overwegend, dikwijls -
9 peu usité
peu usitézeldzaam, niet vaak voorkomend -
10 frequent
-
11 häufig
häufig11 veelvuldig ⇒ veel voorkomend, talrijk♦voorbeelden:————————häufig2〈 bijwoord〉1 dikwijls, vaak ⇒ herhaaldelijk -
12 vielfach
vielfach♦voorbeelden:vielfacher Europameister • veelvoudig Europees kampioenvielfacher Millionär • multimiljonair
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский